Of we nou aan het werk zijn of gaan sporten: meten is weten. We meten onze werkprestaties om te zien in hoeverre we vooruitgang boeken. Datzelfde geldt voor wanneer we aan het sporten zijn. Door onze prestaties bij te houden weten we of we bij het sporten verder komen. Dit wordt vaak gedaan m.b.v. een trainingsschema, maar we kunnen ook gebruik maken van de Body Mass Index.
Hoe gebruik ik de BMI?
Ga je pas net beginnen met sporten? Dan is dit een mooi moment om meteen te beginnen met een meting voor je BMI. Zo kom je er namelijk achter wat de verhouding tussen je lengte en gewicht is. Je trainingsschema kan hierop worden gebaseerd. Een BMI-berekening heb je snel gedaan en gaat relatief eenvoudig. Daarom kun je maandelijks een berekening maken om te zien wat de vooruitgang is.
Aan te raden is om de BMI te laten combineren met een vetpercentagemeting. Hoewel de BMI een mooie en handige berekening is, geeft het nog steeds veel onzekerheid. Het laat slechts de verhouding tussen de lengte en het gewicht zien, maar het verteld dus niet of iemand een gezond gewicht heeft wanneer hij of zij zwaar is door veel spiermassage. Bij een diëtist, maar ook bij de meeste sportscholen is het mogelijk om een vetpercentagemeting te doen. Je kunt het ook helemaal zelf doen, maar dit is minder nauwkeurig en iemand die ervoor heeft geleerd weet precies waar en hoe er moet worden gemeten. Bovendien hebben zij speciale kniptangen om de meting goed uit te voeren.
Onthoud wel dat de BMI-uitkomst slechts een extra is en dat je hier niet teveel op moet focussen. Probeer ook goed te letten op de vooruitgang is het trainingsschema en hoe jij je zelf voelt. Door de uitkomsten van de vetmeting, BMI-formule en je trainingsschema te combineren kun je zeer nauwkeurig zien of je wel of niet vooruitgaat.